1. Met de beperkingen en onder de voorwaarden die door de bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld, wordt vrijstelling verleend voor:
a) giften aangeboden aan regerende vorsten en staatshoofden;
b) goederen bestemd om te worden gebruikt of verbruikt door regerende vorsten en staatshoofden van een derde staat, alsmede door de persoonlijkheden die hen officieel vertegenwoordigen, gedurende hun officieel verblijf in de Gemeenschap.
2. De in lid 1, onder b), bedoelde vrijstelling kan door de invoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde van wederkerigheid.
3. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is tevens van toepassing op personen die op het internationale vlak voorrechten genieten die overeenkomen met die van een regerend vorst of van een staatshoofd.